Oefening 25 | Oefening 26 | Oefening 27 |
praten zwijgen praten, spreken, zeggen horen, luisteren precies ongeveer prettig onprettig raak mis recht krom recht schuin rechts links rond vierkant rond recht |
rustig druk Ruw glad samen alleen schaars overvloedig Scheef recht scherp bot schoon vuil schoon vies, vuil, smerig schuldig onschuldig slagen zakken |
slap stijf slapen wakker zijn slapen wakker slim dom slordig netjes smakelijk onsmakelijk smal breed Snel traag Snel langzaam Somber vrolijk |
Oefening 28 | Oefening 29 | Oefening 30 |
sommige, een paar alle soms altijd staan zitten staan liggen sterk slap sterk zwak stijgen dalen stoppen doorgaan stout lief strafbaar toegestaan |
strak los succes mislukking tam wild toekomst verleden traag snel trouwen scheiden uit in uitdoen aandoen uitgang ingang vaak soms |
vader moeder Vals eerlijk van naar vandaag morgen vast los veel weinig, een beetje veilig onveilig ver vlakbij ver (weg) dichtbij Verboden toegestaan |
gd fyhj ],. Yljphk j]og uk]d juhf ],a verhalen
Oefening 1 | Oefening 2 | Oefening 3 |
Piet is 18 jaar en Jan 20 jaar, wie is ouder? Jan ’s nacht… is het dan donker of licht? Donker 1 minuut hoeveel seconden is dat? 60 1 uur… hoeveel kwartier is het? Vier 1 uur… hoeveel minuten is dat? 60 1 uur… is dat 60 minuten of 60 seconden? 60 minuten 2 dagen… hoeveel uur is dat? 48 Achmed is korter dan Ali… wie is er langer? Ali Als iets duur is moet je dan veel of weinig geld betalen? Veel Als iets eenvoudig is, is het dan makkelijk of moeilijk? Makkelijk |
Als iets gemakkelijk is… is het dan makkelijk of moeilijk? Makkelijk Als iets ingewikkeld is, is het dan makkelijk of moeilijk? Moeilijk Als iets kookt, is het dan heet of koud? Heet Als iets mag is het dan toegestaan of verboden? Toegestaan Als ik blind ben kan ik dan niet zien of niet horen? Niet zien Als ik boos ben… ga ik dan lachen? Nee Als ik verdrietig ben, ben ik dan blij? Nee Als je 100 jaar bent… ben je dan jong? Nee Als je arm bent heb je dan veel of weinig geld? Weinig Als je een groot gezin hebt, heb je dan veel of weinig kinderen? veel |
Als je op reis gaat, blijf je dan thuis of ga je dan weg? Weg Als je rijk bent heb je dan veel of weinig geld ? Veel Als je thee zet, gebruik je dan heet water of gebruik je koud water? heet Als je vingers brand is dat fijn of pijnlijk? Pijnlijk Als ze zon schijnt is het dan mooi weer of slecht weer ? Mooi Ben je gezond of ziek als je de griep hebt? Ziek Ben je groot als je klein bent? Nee Bijna… is dat helemaal? Nee Blind… is dat anders dan doof? Ja Doe je een jas aan je voeten of aan je schouders? Schouders |
Oefening 4 | Oefening 5 | Oefening 6 |
Doe je een pet op je hoofd? Ja Doe je het licht aan of in? Aan Doe je het licht aan of uit als het donker is? Aan Doe je het licht in het donker uit of aan? Aan Doe je sokken aan je handen? Nee Draag je een jas binnen of buiten? Buiten Een auto, heeft die twee wielen of vier wielen? Vier Een half uur… hoeveel minuten is dat? 30 Een neef… is dat een man of een vrouw? Man Eet je in de ochtend een ontbijt? Ja |
Fiets je op een rivier of op een pad? Pad Fluisteren… is dat zacht? Ja Gaat een slak snel of langzaam ? Langzaam Geeft een leraar les? Ja Gezond… is dat hetzelfde als ongezond? Nee Heb je heet water nodig om te koken? Ja Heeft de mens een lichaam? Ja Heeft de zee zout of zoet water? Zout Heeft een auto een stuur? Ja Heeft een boom bladeren? Ja |
Heeft een huis een huiskamer? Ja Heeft een leeuw benen of poten? Poten Heeft een man een baard? Ja Heeft een mens twee benen of 3 benen? Twee Heeft een mens vier of twee voeten? Twee Heeft een mens vijf handen of twee handen? Twee Heeft een mens vijf ogen? Nee Heeft een hond benen of poten? Poten Heeft een verkeerslicht drie of zes kleuren ? Drie Heeft een verkeerslicht drie of zes lichten? Drie |
01-06
Oefening 1 | Oefening 2 | Oefening 3 |
Aan het eind van de maand is mijn geld altijd op. Achter de wolken schijnt de zon. Achter deze zin komt een punt. Aisha wast haar baby. Ali mag met zijn vader mee naar Schiphol. Ali viel in slaap, hij was erg moe. Alle wegen leiden naar Rome. Als iets ingewikkeld is dan is het moeilijk Als ik ga winkelen koop ik vaak schoenen. Als ik op reis ga neem ik mijn koffer mee |
Als je iets niet weet dan moet je het vragen Als je niet opschiet zul je te laat zijn. Als kind wilde ik altijd naar het strand gaan. Als ze tenminste op tijd zijn. Amerika voetbalt vanavond tegen Marokko Anders nog iets ? Bemoei je er niet mee. Bemoei je met je eigen zaken! Ben je bang voor die grote hond? Ben je getrouwd? |
Beter een half ei dan een lege dop. Bij dat ongeluk is hij aan de dood ontsnapt Bij de gemeente kun je je paspoort ophalen Bij de supermarkt kan je van alles krijgen. Bij uitzondering hebben we vandaag geen huiswerk Binnen een uur waren we klaar met de repetitie Blijf op je plaats zitten Chinees is moeilijker dan Nederlands Daar heb ik nog nooit van gehoord. Daar heeft u gelijk in |
Oefening 4 | Oefening 5 | Oefening 6 |
Daar kopen we vis en vlees Daar krijg je betere kwaliteit en tegen een goede prijs Daar kun je naar fluiten. Daar was een hoge heg tussen mijn huis en de tuin. Dan hoort hij de stem van zijn vriend achter zich. Dat doet de deur dicht! Dat gaat per ongeluk Dat grapje loopt uit de hand Dat is een mooi verhaal. Dat is heel wat sneller dan met de auto |
Dat is in orde Dat is niet goed geregeld. Dat is toch niet mijn probleem. Dat kan bij het loket of bij de automaat Dat kan iedereen wel zeggen. Dat kan wel kloppen. Dat komt goed uit Dat komt voor elkaar Dat kun je op je vingers natellen. Dat potlood is van hem |
Dat schilderij herinnert mij aan vroeger. Dat stond in de krant van gisteren. Dat was een pijnlijke vergissing! De aardappels zijn op! De Amerikanen reizen naar de planeten De appels zijn hard, ze zijn nog niet rijp. De bananen kosten 50 cent per stuk De bel gaat om acht uur De bloemetjes buiten zetten. De buren hebben een mooie auto |
Verhaal 1 | Verhaal 2 |
De markt
Mevrouw Jansen wacht samen met mevrouw Bol op de bus naar de stad. Er is vandaag markt in de stad. Elke week gaan mevrouw Jansen en mevrouw Bol samen naar de markt. Wat gaan ze vandaag kopen? Niets. Ze gaan naar de markt, omdat het leuk is. Dat doen ze elke woensdag. Vragen
|
De tandarts
Ann gaat naar de tandarts. Ze is een beetje zenuwachtig. Ze gaat niet graag naar de tandarts, want ze is bang dat het pijn doet. Gelukkig hoeft ze niet lang te wachten. Ze is meteen aan de beurt. De tandarts controleert haar tanden. Hij lacht. “Alles prima in orde, mevrouw”, zegt hij.Pff, denkt Ann. Blij gaat ze naar huis. Vragen:
|
Verhaal 3 | Verhaal 4 |
Bij de bakker.
Op de hoek van de straat is de bakker. Hij verkoopt brood, broodjes en gebak. Vragen:
|
De cursus.
Op woensdagmiddag gaat Ann naar de cursus. Ze leert Nederlands. Ze kan het al heel goed, maar ze wil het nog beter leren. In haar klas zitten zes mensen: 2 mannen en 4 vrouwen. Ze leren spreken, lezen en grammatika en idioom. Ann vindt idioom het leukst. Spreken vindt zij moeilijk. Vragen:
|
Oefening 1 | Oefening 2 |
Mijn voetbal is … (vierkant, rond, boos). De zon staat hoog aan de … (grond, auto, hemel) Mijn vader is zestig … (jaar, lopen, graaf) Jan wandelt erg … (stoel, telefoon, graag) De auto rijdt … (groen, snel, lager) Ik vind jouw jurk erg … (mooi, zak, veel) Daar … mijn vriend. (merk, beter, loopt) De zon schijnt. Het is heel … weer. (beter, ver, mooi) Ik heb honger. Laten we gaan … (rennen, kijken, eten) Madurodam heeft … huisjes (kleine, bruine, laat) |
In de Keukenhof kun je veel bloemen … (laten, vervelen, zien) Mijn buurman is timmerman. Hij … onze kast. (loopt, repareert, zorgt) Verder dan tien kan Jantje nog niet … (denken, tellen, weten) Ik heb geen geld. Gelukkig is de koffie op school … (beter, goed, gratis) Beter laat dan … (wit, slechter, nooit) Er zijn veel auto’s. Ik woon in een … straat (stille, drukke, groene) Na de fitness had ik … in mijn spieren. (snoep, pijn, camera) In de bioscoop zaten wij op de achterste … (film, rij, blad) Goed dat je dat … Daar had ik niet aan gedacht. (breekt, gaat, zegt) Heel … dat je langs komt. Ik voelde me alleen. (fijn, jammer, beter) |
Oefening 3 | Oefening 4 |
De politie heeft de … gepakt. (slachtoffer, dief, boom) Op welke muziek wil jij … (eten, laten, dansen)? Ik hoor een krakend … Is daar iemand? (tafel, geluid, man) Hè, ik ben iets vergeten. Nu moet ik … , om het te halen. (verder, gratis, terug) Wat een leuk kado! Dank je … (niet, wel, later) Ik moet deze rekening binnen veertien dagen … (breken, liegen, betalen) Die man vindt mij leuk, maar ik vind hem … (vervelend, lief, groen) Aangenaam kennis met u te … (maken, lopen, gapen) Ik neem nog maar weer een … koffie. (hoofdje, kopje, slootje) Helemaal geen fouten. Goed … , hoor! (vergeten, gedaan, gezeten) |
Ik moet veel … om het examen te halen. (oefenen, eten, blikken) De rijst is hier duurder. Daarom ga ik naar de … winkel. (andere, latere, vele) Volgend weekend gaan we naar mijn familie. Ik heb er echt zin … (op, in, over) Lieve help, is me dat …! (koken, schrikken, drinken) Koffie, bier, wijn, je kunt het allemaal … (eten, denken, drinken) Mijn man wil nooit koken, daarom wast hij … (op, in, af) In Japan is een grote ramp … (gelaten, gebeurd, gekraakt) Ik wil graag de krant lezen, heb jij hem al … ?(vaak, las, uit) Mijn docent helpt mij bij deze … (oefeningen, stoelen, maken) Mia is heel blij, ze heeft een kado … (gevogelte, gekregen, gesloten) |
Oefening 9 | Oefening 10 |
Wanneer het lange tijd erg warm weer is, noemen we dat ( een regenbuitje, onweer, een hittegolf). Mes, vork en lepel zijn samen het ( keukengerei, bestek, handdoek). Ik werk graag in de tuin, dat vind ik erg ( ontspannend, vervelend, tijdrovend). Omdat ik te hard gereden heb, heb ik ( een bekeuring, een kadootje, veel geluk ) gekregen. Met veel geduld heb ik (mijn handwerkje, een garage, mijn handwerkje, de straat) afgemaakt. Alle bomen in het park staan nu in volle ( regen, zon, bloei). Wij hebben twee huisdieren: ( een hond en een krokodil, een kat en een giftige slang). Toen ik teveel gegeten had, kreeg ik ( rugpijn, buikpijn, nekpijn). Hartje winter ligt er vaak een laagje ( sneeuw, regen, soep). Ik ben altijd een beetje ( blij, vrolijk, bang) om naar de tandarts te gaan. |
In de stad vind je veel ( dorpen, olifanten, winkels). Voor een rood stoplicht moet ik ( rennen, fietsen, wachten). De man van mijn tante is mijn ( broer, nicht, oom). Ik vind taart met slagroom erg ( donker, geel, lekker). Als het donker is, is het niet ( laat, vroeg, licht). Het café op de hoek heeft een nieuwe ( eigenaar, stokbrood, drogist). „Ik weet het niet meer“, zei ze en ze sloeg haar hand voor haar ( huis, hoofd, been). 112 Moet je bellen als er ( rook, ergernis, brand) is. Bij het ontbijt leest mijn man de ( koptelefoon, krant, brief). De kleur van mijn haar is ( geel, groen, zwart). |
Oefening 11 | Oefening 12 |
Ik heb tien ( handen, monden, vingers). Een week heeft zeven ( uren, dagen, jaren). „Mag ik een kopje koffie?“, vroeg ik aan de ( kapitein, meester, serveerster). Veel water drinken, is ( leuk, fijn, gezond). Ik ga bij de bank een rekening ( kopen, halen, openen). Snel steek ik de weg ( langs, voor, over). Als er ( veel, weinig, zonder) verkeer is in de straat, is het niet druk. Bij een huwelijk zijn er ( gasten, agenten, verpleegsters). In het ziekenhuis worden patiënten verzorgd door ( dansers, masseurs, verpleegsters). De auto reed hard door de ( zon, straat, lamp). |
Wanneer moet je op ( planten, examen, eten)? We staan al een half uur in de file, hopelijk komen we nog ( te laat, op tijd, tijdelijk). Als ik boodschapppen heb gedaan, rust ik even ( uit, af, onder). Jan kan heel mooi op zijn gitaar ( trekken, spelen, verlaten). De politie vroeg of ik de ( dief, paard, brood) gezien had. Anne vond dat heel grappig, ze moest hard ( plassen, praten, lachen). Als ik het raam open zet ( waait, klokt, kraakt) de wind naar binnen. De vogels pikken de regenwormen van de ( blad, grond, water). Jan belt zijn vrouw om te vertellen dat hij ( groen, maker, later) komt. Nel heeft iets slechts gegeten, zij voelt zich ( prettig, ziek, mooi). |
Oefening 37 | Oefening 38 | Oefening 39 |
Wat kun je op een stoel? Zitten Wat legt een ei? Kip Wat maak je met een fototoestel? Foto’s Wat maakt een fietsenmaker? Fietsen Wat noem je jou vader en jou moeder sammen? Ouders Wat noemen we het weekend? Zaterdag en zondag Wat smaakt zoet suiker of zout? suiker Wat stroomt er in de rivier? Water Wat verkoopt een groenteman? Groenten Wat wordt er op 5 december gevierd? Sinterklaas |
Wat zet je in een vaas? Bloemen Wat zit er in je portemonnee? geld Wat zwemt in water, een vis of een kip? Vis Welk dier blaft? Hond Welk dier legt eieren? Kip Welk getal is groter… 55 of 65? 65 Welk getal komt na 19? 20 Welk getal komt na 65? 66 Welk getal komt voor 15? 14 Welk seizoen is het koudst? Winter |
Welk seizoen is het warmst? De Zomer Welk seizoen is kouder… de herfst of de lente? De herfst Welk seizoen komt na de lente? Zomer Welke dag komt er na donderdag? Vrijdag Welke dag komt voor donderdag? Woensdag Welke dag komt voor zondag? Zaterdag Welke kleur heeft bloed? Rood Welke kleur heeft de lucht? Blauw Welke kleur heeft een aardbei? Rood Welke kleur heeft een banaan? Geel |
Oefening 40 | Oefening 41 | |
Welke kleur heeft een tomaat? Rood Welke kleur heeft gras? Groen Welke kleur heeft sneeuw? Wit Welke maand komt er voor April? Maart Welke maand komt na augustus? september Welke maand komt na januari? februari Welke maand komt na mei? Juni Welke maand komt voor december? November Welke maand komt voor mei? April Wie woont er op een boerderij? boer |
Wie zorgt voor de molen? Molenaar Word je van patat dik? Ja Wordt iets duurder met korting? Nee Wordt iets goedkoper met korting? Ja Zien alle mensen er hetzelfde uit? Nee Zijn dieren hetzelfde als mensen? Nee Zijn groente en fruit goed voor de gezondheid? Ja Zijn groenten gezond? Ja Zijn oorbellen sieraden? Ja Zijn schoenen om te lopen of om te drinken? Lopen Zijn wielen rond of vierkant? rond |
Oefening 31 | Oefening 32 | Oefening 33 |
verdrietig blij vergeten herinneren verhogen verlagen verlagen verhogen verleden toekomst vers oudbakken vers bedorven verschijnen verdwijnen verstandig onverstandig vet mager |
vies schoon vijf minuten geleden over vijf minuten vinden verliezen vlug langzaam vol leeg voor over voor achter voor na voor tegen voordeel nadeel |
voorin achterin voorjaar najaar voorkant achterkant voorzichtig onvoorzichtig vorige volgende vraag antwoord vriend vijand vriendelijk onvriendelijk vriezen dooien vroeg laat |
Oefening 34 | Oefening 35 | Oefening 36 |
vroeger later vrolijk bedroef vrolijk verdrietig vrouw man vuil schoon waar niet waar warm koud water vuur weinig veel wel niet/geen |
wijd nauw wijs onwijs wijs dom winnen verliezen winst verlies winter zomer wit zwart zacht hard zeker onzeker zichtbaar onzichtbaar |
ziek gezond zitten staan zoet zout zoet zuur zomer winter zon schaduw zon maan zonsopgang zonsondergang zwaar licht zwak sterk zwart wit |
Oefening 19 | Oefening 20 | Oefening 21 |
meneer mevrouw met zonder mevrouw meneer min plus misschien zeker modern ouderwets moe uitgerust moeilijk makkelijk mogelijk onmogelijk mooi lelijk |
morgen gisteren na voor nacht dag nat droog neef nicht nep echt netjes slordig netjes rommelig niemand iemand, iedereen, allemaal |
niet wel niets iets niets alles nieuw oud nodig onnodig nooit altijd noord zuid normaal abnormaal nu straks nu later nuttig nutteloos |
Oefening 22 | Oefening 23 | Oefening 24 |
ochtend avond oma opa omhoog omlaag onderkant bovenkant ongeveer precies onthouden vergeten oom tante oorlog vrede oost west op in |
op onder op af op neer op tijd te laat opa oma open gesloten open dicht openbaar privé openen sluiten opgeblazen leeggelopen |
optellen aftrekken optimist pessimist oud nieuw oud jong ouders kinderen overdag ‘s nachts overwinning nederlaag pakken neerzetten / neerleggen plus min positief negatief |