السلام عليكم نتمنئ منكم تدعيوا معايا بالخير و بالالتحاق براجلي في القريب العاجل
انا جبت لكم اليوم كيفاش غادي يوالي ط§ظ„ط§ظ…طھطط§ظ† هدا نمودج منوا جبتوا من وقع الوزارة الهولندية راني مبخلتش عليكم بيه باش كلشي يستافد وكلشي يعرف كيفاش غادي يولي كما كتعرف ط§ظ„ط§ظ…طھطط§ظ† غادي يولي ثلاث اجزاء الجزء الاول الكتاب المصور ك ن س هدا ما تغيرش باقي كيما كان ثلاثون سوال بالصور و الجزء الثاني فيه ترداد الجمل و الاسئلة و الاضداد و القصص هدا الجزء حتي هو ما تبدش باقي كيما كان و لكن ولا سكور النجاح فيه ستة وعشرون اما الجزء الثالث هو هدا النمودج لغدي نحط فيه خمسة وعشرون دقيقة بوحدو النجاح فيه ستة وعشرون نقطة نتمنء نكون فدتكم لعندها اي معلومة ما تبخلش بها
Leesvaardigheid De inhoud van het examen Met het examenonderdeel leesvaardigheid wordt gemeten in hoeverre kandidaten het Latijnse schrift beheersen en geschreven Nederlands kunnen lezen en begrijpen. Het examenonderdeel bevat in totaal 55 items. De items worden willekeurig geselecteerd uit een grote itembank, zodanig dat elke kandidaat een verschillende set items krijgt voorgelegd. In het kader van het onderhoud van de itembank is een aantal items in het examen opgenomen dat niet meetelt voor de uitslag. Het examenonderdeel leesvaardigheid bestaat uit 5 delen: 1.Woordrijen oplezenDe kandidaat ziet in het toetsboekje vier rijen woorden en wordt gevraagd deze rijen hardop te lezen. De rijen bestaan uit acht woorden en worden aangeboden in een volgorde van oplopende moeilijkheidsgraad: elke volgende rij is moeilijker dan de vorige. Een voorbeeld:–en, de, ook, bal, wil, zee, ham, boom 2.Zinnen oplezenDe kandidaat ziet in het toetsboekje acht zinnen en wordt gevraagd deze hardop te lezen. De zinnen variëren in lengte tussen de 6 en 11 woorden. Een voorbeeld:–Mijn zoon is een lieve jongen. 3.Teksten oplezenDe kandidaat ziet in het toetsboekje drie korte teksten en wordt gevraagd deze hardop te lezen. Eén van deze drie teksten wordt aangeboden in een op handschrift gelijkende vorm. De teksten variëren in lengte tussen de 40 en 50 woorden. Een voorbeeld:–Tamar gaat naar de tandarts. Zij heeft pijn aan haar kies. Tamar is bang voor de tandarts. De
2 Staatscourant 2024 nr. 1445 31 januari 2024
tandarts kijkt in haar mond. Tamar heeft gelukkig alleen maar een gaatje. Ze is blij als de tandarts klaar is. Ze heeft nu geen pijn meer. 4.Zinnen oplezen en aanvullenDe kandidaat ziet in het toetsboekje 28 onvolledige items met elk drie mogelijkheden voor aanvulling. De kandidaat wordt gevraagd de zinnen hardop te lezen en uit de drie gegeven alternatieven het juiste woord te kiezen om de zin af te maken. Een item kan bestaan uit één of twee zinnen en bevat tussen de 7 en 23 woorden (inclusief de drie antwoordmogelijkheden). Een voorbeeld:–Het is mooi weer. De zon { (loopt, regent, schijnt) 5.Vragen bij teksten beantwoordenDe kandidaat ziet in het toetsboekje drie korte teksten met vier korte vragen per tekst en wordt gevraagd tekst en vragen stil te lezen. De teksten variëren in lengte tussen de 52 en 84 woorden. De kandidaat wordt er vooraf op gewezen dat er aantekeningen gemaakt mogen worden. Vervolgens hoort de kandidaat de vragen en reageert met een enkel woord of een kort zinnetje. De vragen veronderstellen geen specifieke kennis van de Nederlandse cultuur, geschiedenis of andere thema’s maar hebben uitsluitend betrekking op de tekst. Een voorbeeld:–Mevrouw Jansen wacht samen met mevrouw Bol op de bus naar de stad. Er is vandaag markt in de stad. Elke week gaan mevrouw Jansen en mevrouw Bol samen naar de markt. Wat gaan ze vandaag kopen? Niets. Ze gaan naar de markt, omdat het leuk is. Dat doen ze elke woens-dag.Vragen:a)Op welke dag gaat mevrouw Jansen naar de stad?b)Hoe gaat mevrouw Jansen naar de stad?c)Met wie gaat mevrouw Jansen naar de stad?
hghljphk hgi,gk]d fhgsthvm fhgvfh’ hfj]hxh lk hfvdg
Leesvaardigheid
1.Woordrijen oplezenDe kandidaat ziet in het toetsboekje vier rijen woorden en wordt gevraagd deze rijen hardop te lezen. De rijen bestaan uit acht woorden en worden aangeboden in een volgorde van oplopende moeilijkheidsgraad: elke volgende rij is moeilijker dan de vorige. Een voorbeeld:–en, de, ook, bal, wil, zee, ham, boom
De kandidaat ziet in het toetsboekje acht zinnen en wordt gevraagd deze hardop te lezen. De zinnen variëren in lengte tussen de 6 en 11 woorden. Een voorbeeld
:–Mijn zoon is een lieve jongen
De kandidaat ziet in het toetsboekje drie korte teksten en wordt gevraagd deze hardop te lezen. Eén van deze drie teksten wordt aangeboden in een op handschrift gelijkende vorm. De teksten variëren in lengte tussen de 40 en 50 woorden. Een voorbeeld:
–
Tamar gaat naar de tandar
Zij heeft pijn aan haar kies. Tamar is bang voor de tandarts de
tandarts kijkt in haar mond. Tamar heeft gelukkig alleen maar een gaatje. Ze is blij als de tandarts klaar is. Ze heeft nu geen pijn meer
De kandidaat ziet in het toetsboekje 28 onvolledige items met elk drie mogelijkheden voor aanvulling. De kandidaat wordt gevraagd de zinnen hardop te lezen en uit de drie gegeven alternatieven het juiste woord te kiezen om de zin af te maken. Een item kan bestaan uit één of twee zinnen en bevat tussen de 7 en 23 woorden (inclusief de drie antwoordmogelijkheden). Een voorbeeld:
–Het is mooi weer. De zon…… { (loopt, regent, schijnT
De kandidaat ziet in het toetsboekje drie korte teksten met vier korte vragen per tekst en wordt gevraagd tekst en vragen stil te lezen. De teksten variëren in lengte tussen de 52 en 84 woorden. De kandidaat wordt er vooraf op gewezen dat er aantekeningen gemaakt mogen worden. Vervolgens hoort de kandidaat de vragen en reageert met een enkel woord of een kort zinnetje. De vragen veronderstellen geen specifieke kennis van de Nederlandse cultuur, geschiedenis of andere thema’s maar hebben uitsluitend betrekking op de tekst. Een voorbeeld:
–Mevrouw Jansen wacht samen met mevrouw Bol op de bus naar de stad. Er is vandaag markt in de stad. Elke week gaan mevrouw Jansen en mevrouw Bol samen naar de markt. Wat gaan ze vandaag kopen? Niets. Ze gaan naar de markt, omdat het leuk is. Dat doen ze elke woens-dag.
Vragen:
a)Op welke dag gaat mevrouw Jansen naar de stad?
b)Hoe gaat mevrouw Jansen naar de stad?
c)Met wie gaat mevrouw Jansen naar de stad?
Tot 1 april bestaat het basisexamen inburgering uit twee toetsen:
- De toets Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS)
- De Toets Gesproken Nederlands (TGN) op niveau A1min
Vanaf 1 april 2024 bestaat het basisexamen inburgering uit drie toetsen:
- De toets Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS)
- De Toets Gesproken Nederlands (TGN) op niveau A1
- De toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen (GBL)
De toets KNS blijft ongewijzigd. De TGN blijft vanaf 1 april 2024 er hetzelfde uitzien. Echter, de kandidaat moet een hogere score (de score is voor A1min 16 en voor A1 vanaf 1 april 26) halen om op niveau A1 te kunnen slagen. De Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen is nieuw. Zodra het examenprogramma is vastgesteld, zal verdere informatie over deze toets worden verstrekt op deze website. Het nieuwe zelfstudiepakket ‘Naar Nederland’ bevat uitgebreid materiaal om alle vaardigheden aan te leren ter voorbereiding op de eisen van het examen vanaf 1 april 2
w hadi ma3lomat jebtha kadalik bach ne aked la date ligolti
inchaellah mtihan gahdi ykoun sahel
hit kaytelbo ghi niveau A1
w howa mestawa sahel mafihch so3obat kahs insanywejed mezyan w kakhed we9to rah ay haja se3iba fel awel w bjehd allah hna mgharba 3azima dyalna 9owya w gahdi netjawzo had mtihan li ana mtihan met3ele9 b jwaj w jwaj mafihch le3b
inchaellah koa bent gahdi dir kter men jhedha bach tfout
w rebiy kemel bkol khir