Nazeggen.
U hoort steeds een zin, zeg de zin precies na, bijvoorbeeld, een stem zegt "Dat is een mooi verhaal", en U zegt "Dat is een mooi verhaal".
Nu is het uw beurt.
Luister naar de zin en zeg precies na wat u hoort.
Heb je een pen bij je.
Het is niet helemaal gegaan zoals we verwacht hadden.
Wie is er aan de beurt ?
Dat kan iedereen wel zeggen.
Dat was een pijnlijke vergissing.
Als we tenminste op tijd zijn.
Ik weet niet hoe dat kon gebeuren.
het moet in januari klaar zijn.
We gaan daar de volgende les mee verder.
Door de harde regen zijn veel planten beschadigd.
Heb je terug van vijftig ?
DEEL B.
Vragen.
U hoort steeds een korte vraag, geef op elke vraag een kort antwoord, bijvoorbeeld, een stem zegt "Is Januari een dag of een maand ?", en u zegt "Maand" of "Een maand".
Of u hoort : "Een auto, heeft die twee wielen of vier wielen ?", en u zegt "Vier" of "vier wielen".
Nu is het uw beurt.
Luister naar de vraag en geef dan antwoord.
Is een auto om in te rijden of in te koken ?
Wat kun je doen met een mes ?
Is een kerk een gebouw of een poort ?
Hoe noem je iemand die niets kan horen ?
Als je een groot gezin hebt, heb je dan veel of weinig kinderen ?
Wie woont er op een boerderij ?
Hoe noem je het gebouw waar kinderen les krijgen ?
Als iets ingewikkeld is, is het dan makkelijk of moeilijk ?
Kun je melk eten of drinken ?
Wat is langer, een arm of een been ?
Fiets je op een rivier of op een pad ?
Een (1) uur hoeveel kwartier is dat ?
DEEL C.
Nazeggen.
U hoort weer zinnen. Zeg elke zin weer precies na, bijvoorbeeld, een stem zegt "Dat is een mooi verhaal, en U zegt "Dat is een mooi verhaal".
Nu is het uw beurt.
Luister naar de zin en zeg precies na wat u hoort.
Ik moet een nieuwe bril.
Dat kan wel kloppen.
Dat kun je op je vingers natellen.
De aardappels zijn op.
we zien geen oplossing voor uw probleem.
Hij gaat ieder weekend vissen.
Hij moet het wat rustiger aan gaan doen.
De volgende keer betaal ik.
Daar heb ik nog nooit van gehoord.
Twee is teveel
DEEL D.
Tegenstellingen.
U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde, bijvoorbeeld, u hoort "Hoog", dan zegt u "Laag".
Of u hoort "Niet", dan zegt u "Wel".
Nu is het uw beurt.
Luister naar het woord, en zeg het tegengestelde woord.
Arm.
Laatste.
Gister.
Liefde.
vader.
Erna.
Ochtend.
Oorlog.
Achterin.
DEEL E.
Verhalen navertellen.
U hoort korte verhalen. U moet het verhaal navertellen, u krijgt daarvoor 30 seconden.
vertel zoveel mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan : "Wie deden er mee ? Wat gebeurde er ? Waar was het ? En hoe liep het af ?"
Vincent wil niet naar school, "maar", zegt zijn moeder, "school is belangrijk als je goed werk wilt vinden en geld wilt verdienen".
Zijn vader zegt "het is toch leuk om al je vriendjes te zien op school". Maar Vincent wil geen geld verdienen,
en hij heeft niet zoveel vriendjes. Hij gaat naar de haven om naar de boten te kijken, hij droomt van verre landen.
Op het strand staat een harde wind, Henk en Jan zijn aan het voetballen, vlakbij ligt een man op het strand te slapen.
Jan schiet de bal naar Henk, maar door de wind gaat het mis. De bal komt op het hoofd van de man terecht, de man schrikt wakker en roept
heel boos "Jongens kijk nou toch eens uit !", Henk en Jan zeggen "Sorry meneer, het kwam door de wind", "Oh" zegt de man, "dan is het niet
erg, mag ik ook meespelen, ik ben nu toch wakker".
Renate is bang voor vliegtuigen, ze durft niet te vliegen. Ze is zelfs bang voor een vliegtuig dat over komt vliegen.
Haar moeder vertelt dat Renate, toen ze klein was, ook al bang was voor vliegtuigen. Als er een vliegtuig over kwam vliegen
dook ze altijd onder de tafel of onder een stoel.
Dank u voor het bellen, u kunt nu ophangen
exemple examen la meme
merci hanan
bghit n3rf menin jebtih
had l examen
001Piet is 18 jaar en Jan 20 jaar, wie is ouder?
Jan
002’s nacht… is het dan donker of licht?
Donker
0031 minuut hoeveel seconden is dat?
60
0041 uur… hoeveel kwartier is het?
Vier
0051 uur… hoeveel minuten is dat?
60
0061 uur… is dat 60 minuten of 60 seconden?
60 minuten
0072 dagen… hoeveel uur is dat?
48
008Achmed is korter dan Ali… wie is er langer?
Ali
009Als iets duur is moet je dan veel of weinig geld betalen?
Veel
010Als iets eenvoudig is, is het dan makkelijk of moeilijk?
Makkelijk
011Als iets gemakkelijk is… is het dan makkelijk of moeilijk?
Makkelijk
012Als iets ingewikkeld is, is het dan makkelijk of moeilijk?
Moeilijk
013Als iets kookt, is het dan heet of koud?
Heet
014Als iets mag is het dan toegestaan of verboden?
Toegestaan
015Als ik blind ben kan ik dan niet zien of niet horen?
Niet zien
016Als ik boos ben… ga ik dan lachen?
Nee
017Als ik verdrietig ben, ben ik dan blij?
Nee
018Als je 100 jaar bent… ben je dan jong?
Nee
019Als je arm bent heb je dan veel of weinig geld?
Weinig
020Als je een groot gezin hebt, heb je dan veel of weinig kinderen?
veel
021Als je op reis gaat, blijf je dan thuis of ga je dan weg?
Weg
022Als je rijk bent heb je dan veel of weinig geld ?
Veel
023Als je thee zet, gebruik je dan heet water of gebruik je koud water?
heet
024Als je vingers brand is dat fijn of pijnlijk?
Pijnlijk
025Als ze zon schijnt is het dan mooi weer of slecht weer ?
Mooi
026Ben je gezond of ziek als je de griep hebt?
Ziek
027Ben je groot als je klein bent?
Nee
028Bijna… is dat helemaal?
Nee
029Blind… is dat anders dan doof?
Ja
030Doe je een jas aan je voeten of aan je schouders?
Schouders
031Doe je een pet op je hoofd?
Ja
032Doe je het licht aan of in?
Aan
033Doe je het licht aan of uit als het donker is?
Aan
034Doe je het licht in het donker uit of aan?
Aan
035Doe je sokken aan je handen?
Nee
036Draag je een jas binnen of buiten?
Buiten
037Een auto, heeft die twee wielen of vier wielen?
Vier
038Een half uur… hoeveel minuten is dat?
30
039Een neef… is dat een man of een vrouw?
Man
040Eet je in de ochtend een ontbijt?
Ja
041Fiets je op een rivier of op een pad?
Pad
042Fluisteren… is dat zacht?
Ja
043Gaat een slak snel of langzaam ?
Langzaam
044Geeft een leraar les?
Ja
045Gezond… is dat hetzelfde als ongezond?
Nee
046Heb je heet water nodig om te koken?
Ja
047Heeft de mens een lichaam?
Ja
048Heeft de zee zout of zoet water?
Zout
049Heeft een auto een stuur?
Ja
050Heeft een boom bladeren?
Ja
051Heeft een huis een huiskamer?
Ja
052Heeft een leeuw benen of poten?
Poten
053Heeft een man een baard?
Ja
054Heeft een mens twee benen of drie benen?
Twee
055Heeft een mens vier of twee voeten?
Twee
056Heeft een mens vijf handen of twee handen?
Twee
057Heeft een mens vijf ogen?
Nee
058Heeft een paard benen of poten?
Poten
059Heeft een verkeerslicht drie of zes kleuren ?
Drie
060Heeft een verkeerslicht drie of zes lichten?
Drie
061Het is 12 uur… over twintig minuten is het?
10 voor half 1
062Het is nu negen uur… over een half uur is het?
Half 10
063Het is nu oktober… volgende maand is het?
November
064Het is nu twee uur… over een kwartier is het…?
Kwart over twee
065Het is nu vrijdag… eergisteren was het?
Woensdag
066Het is nu woensdag… gisteren was het…?
Dinsdag
067Het is nu zes uur… over twee uur is het…?
8 uur
068Het is vandaag zaterdag… overmorgen is het…?
maandag
069Hoe heet een weg boven de rivier?
Een brug
070Hoe noem je de dochter van je oom?
Nicht
071Hoe noem je de dochter van je tante?
Nicht
072Hoe noem je de man van je zus?
Zwager
073Hoe noem je de moeder van je moeder?
Oma
074Hoe noem je de moeder van je moeder?
Oma
075Hoe noem je de moeder van je vader?
Oma
076Hoe noem je de vader van je moeder?
opa
077Hoe noem je de vrouw van je broer?
Schoonzus
078Hoe noem je de zoon van je oom?
Neef
079Hoe noem je een meisje als ze volwassen is?
Vrouw
080Hoe noem je het gebouw waar kinderen les krijgen?
school
081Hoe noem je iemand die groente verkoopt?
groenteboer of groenteman
082Hoe noem je iemand die niet kan zien?
Blind
083Hoe noem je iemand die niets kan horen?
doof
084Hoe noem je iemand die uit Nederland komt?
Nederlander
085Hoe smaakt suiker?
Zoet
086Hoeveel benen heeft een mens?
Twee
087Hoeveel centimeter gaan er in een meter?
Honderd
088Hoeveel centimeter is een meter?
100
089Hoeveel dagen heeft januari?
31
090Hoeveel dagen telt een week?
7
091Hoeveel hoeken heeft een vijfhoek?
Vijf
092Hoeveel is 10 gedeeld door 2?
vijf
093Hoeveel is vier plus zes?
Elf
094Hoeveel kwartier heeft een uur?
4
095Hoeveel maanden heeft een jaar?
Twaalf
096Hoeveel neuzen heeft een mens?
1
097Hoeveel ogen heeft een mens?
Twee
098Hoeveel pond gaat er in een kilo ?
Twee
099Hoeveel poten heeft een tafel?
Vier
100Hoeveel seizoenen heeft een jaar?
Vier
101Hoeveel uur heeft een dag?
24
102Hoeveel vingers heeft een mens?
Tien
103Hoeveel voeten heb je?
Twee
104Hoeveel voeten heeft een mens?
Twee
Vier
106Hoeveel wielen heeft een auto?
Vier
107Hoeveel zijden heeft een driehoek?
drie
108Iemand met een hoog salaris verdient hij veel of weinig?
Veel
109Iemand met een laag salaris verdient hij veel of weinig?
Weinig
110In de winter doe je het raam open of dicht?
Dicht
111In welk seizoen schijnt de zon het meest?
Zomer
112In welke maand is het kerst?
December
113Is 35 minder dan 40?
Ja
114Is de basisschool voor volwassenen?
Nee
115Is de herfst kouder dan de zomer?
Ja
116Is de nacht licht of donker?
Donker
117Is de zon rond of vierkant?
Rond
118Is de zon warm of koud?
Warm
119Is een appel gezond?
Ja
120Is een appel groente of fruit?
Fruit
121Is een auto om in te rijden, of om te koken?
Te rijden
122Is een berg hoog of laag?
Hoog
123Is een bloemkool groente of fruit?
Groente
124Is een broek kleding?
Ja
125Is een dag langer dan een jaar?
Nee
126Is een dame een man of een vrouw?
Vrouw
127Is een flat laag of hoog?
Hoog
128Is een gezicht vierkant?
Nee
129Is een heer een man of een vrouw?
Man
130Is een hengst een man of een vrouw?
Man
131Is een hond paars?
Nee
132Is een huis een gebouw?
Ja
133Is een jongen een man of een vrouw?
man
134Is een jurk voor een meisje of een jongen?
Meisje
135Is een jurk voor mannen of voor vrouwen?
Voor vrouwen
136Is een kerk een gebouw of een poort?
Een gebouw
137Is een kerk een gebouw of een poort?
gebouw
138Is een kind van 8 jaar volwassen?
Nee
139Is een kip een man of een vrouw?
Vrouw
140Is een koe een mens of een dier?
Dier
141Is een lammetje ouder dan een schaap?
Nee
142Is een merrie een man of een vrouw?
Vrouw
143Is een opa oud of jong?
Oud
144Is een oven om te koken of om te bakken?
Bakken
145Is een pannekoek rond of vierkant?
Rond
146Is een peer groente of fruit?
Fruit
147Is een peer groente?
Nee
148Is een schaap jonger dan een lammetje?
Nee
149Is een sinaasappel paars of oranje?
Oranje
150Is een stier een man of een vrouw?
Man
151Is een taart zoet of zuur ?
Zoet
152Is een tomaat fruit?
Nee
153Is een toren laag of hoog?
Hoog
154Is een toren laag?
Nee
155Is een trein een vervoersmiddel?
Ja
156Is een trui kleding?
Ja
157Is een wortel oranje?
Ja
158Is eenvoudig hetzelfde als makkelijk?
Ja
159Is gras groen?
Ja
160Is het in de nacht licht of donker?
donker
161Is iemand die hoofdpijn heeft ziek?
Ja
162Is ijs warm of koud?
koud
163Is Jan een jongen?
Ja
164Is Jan een naam of een land?
Een naam
165Is jan een voornaam of een achternaam?
Voornaam
166Is januari een dag of een maand?
Maand
167Is januari een seizoen?
Nee
168Is je broer een man of een vrouw?
Man
169Is je moeder een man of een vrouw?
Vrouw
170Is je neefje een jongen of een meisje?
Jongen
171Is je nicht de zoon van je tante?
Nee
172Is je nicht een man of een vrouw?
Vrouw
173Is leraar een beroep?
Ja
174Is moeder een beroep?
Nee
175Is oktober een seizoen of een maand?
Maand
176Is oma een mens of een dier?
Mens
177Is opa een man of een vrouw?
Man
178Is Parijs een stad of een land?
Stad
179Is roken gezond of ongezond?
Ongezond
180Is snoep gezond?
Nee
181Is sporten gezond of ongezond?
Gezond
182Is sporten gezond?
Ja
183Is tekenen een hobby of een beroep?
Hobby
184Is twintig minuten langer dan 30 minuten?
Nee
185Is vlees om te drinken?
Nee
186Is water uit een sloot gezond?
Nee
187Is water vast of vloeibaar?
Vloeibaar
188Is woensdag een dag of een maand?
Dag
189Is zondag een werkdag?
Nee
190Is zuurkool groente of fruit?
Groente
191Jan is ouder dan Piet. Wie is het jongst?
Piet
192Kan een baby praten?
Nee
193Kan een eend in het water zwemmen?
Ja
194Kan een haan een ei leggen?
nee
195Kan een kip zwemmen?
Nee
196Kan een paard hinniken of blaffen?
Hinniken
197Kan een paard mekkeren?
Nee
198Kan een paard vliegen?
Nee
199Kan een stier melk geven?
Nee
200Kan een vis zwemmen?
Ja
201Kan een vliegtuig vliegen?
Ja
202Kan iemand die blind is zien?
Nee
203Kan ik met een bril kijken?
Ja
204Kan je met een boot varen of vliegen?
Varen
205Kan je schaatsen als het koud is, of warm?
Koud
206Kapot… is dat heel of stuk?
Stuk
207Kerst is dat in september of december?
December
208Kim is 18 jaar en Peter is 32 jaar wie is er ouder?
Peter
209Kim is langer dan peter… is kim het langst?
Ja
210Komt er uit de kraan alleen warm water?
Nee
211Kruipen… is dat snel of langzaam?
Langzaam
212Kun je in een supermarkt kleren kopen?
Nee
213Kun je kleren eten?
Nee
214Kun je koek eten of drinken?
Eten
215Kun je melk eten of drinken?
Drinken
216Kun je met een auto rijden of vliegen?
Rijden
217Kun je met een lepel eten?
Ja
218Kun je met een mond zien of praten?
Praten
219Kun je met een neus ruiken of zien?
Ruiken
220Kun je met een vliegtuig vliegen?
Ja
221Kun je met geld betalen?
Ja
222Kun je op een stoel zitten?
Ja
223Kun je rijst eten of drinken?
Eten
224Kun je schaatsen als het koud is, of warm?
Koud
225Kunnen vogels vliegen of rijden?
Vliegen
226Legt een haan een ei?
Nee
227Mijn ouders hebben elf kinderen… hebben wij een klein gezin?
Nee
228Mijn vader is langer dan mijn moeder… wie is het langst?
Vader
229Noem een werkdag…
maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag
230Nu is het maandag, welke dag was het gisteren?
Zondag
231Piet is dunner dan Jan… wie is het dikst?
Jan
232Regen, is dat nat of droog
Nat
233Renate is 15 en Anne is 13… wie is er jonger?
Anne
234Rennen… is dat snel of langzaam?
Snel
235Sandra is zwaarder dan Kim… wie is het lichtst?
Kim
236Schaatsen… doe je dat als het koud is?
Ja
237Schijnt de zon ‘s nachts of overdag?
Overdag
238Schijnt de zon in de nacht?
Nee
239Schijnt de zon overdag?
Ja
240Schreeuwen is dat hard of zacht?
Hard
241Schrijf je met een pen of een berg?
Pen
242Slapen doe je in een…
bed
243Sneeuwt het in de winter of in de lente?
Winter
244Sneeuwt het in de winter of in de zomer?
Winter
245Staat een oven in de keuken?
Ja
246Tim is korter dan Jan… wie is het langst?
Jan
247Trek ik een jas aan als ik naar buiten of naar binnen ga?
Buiten
248Valt er sneeuw in de zomer?
Nee
249Van welk dier komt wol?
Schaap
250Vandaag is het vrijdag… overmorgen is het?
Zondag
251Waar ga je naar toe als je ziek bent?
De dokter
252Waar ga je naar toe als je ziek bent?
Ziekenhuis
253Waar koop je kleren?
Winkel
254Waar moet je in de winkel betalen?
Cassa
255Waar overnacht je als je op reis ben, thuis of in een hotel?
Hotel
256Waar woon je?
Lima
257Waar woont een koning?
Paleis
258Waar woont u?
ik woon in … lima
259Waar zijn meer dieren in het museum of in de boerderij?
Boerderij
260Waarvan wordt brood gebakken?
Meel
261Wanneer is de lunch?
‘s Middags
262Wanneer wordt je meestal wakker, ‘s-ochtends of ‘s-avonds ?
‘s ochtends
263Warmte… is dat droog of nat?
Droog
264Wat doe je aan je voeten?
Schoenen
265Wat doe je aan onder jou schoenen?
Sokken
266Wat doe je buiten aan als het koud is?
Jas
267Wat doe je in bad?
Wassen
268Wat doe je in de keuken?
Koken
269Wat doe je in een bed?
Slapen
270Wat doe je in een keuken?
Koken
271Wat doe je in een slaapkamer?
Slapen
272Wat doe je in je portemonnee?
geld
273Wat doe je met een boek?
Lezen
274Wat doe je met een bril?
Kijken
275Wat doe je met een glas?
Drinken
276Wat doe je met een handoek?
Drogen
277Wat doe je met een kam?
Kammen
278Wat doe je met een lepel?
Eten
279Wat doe je met een mes?
snijden
280Wat doe je met een nagelschaar?
Nagels knippen
281Wat doe je met een neus?
Ruiken
282Wat doe je met een oven?
bakken
283Wat doe je met een pen?
Schrijven
284Wat doe je met een schaar?
knippen
285Wat doe je met een vork?
Eten
286Wat doe je met een vork?
Prikken
287Wat doe je met een weegschaal?
Wegen
288Wat doe je met je mond?
Eten
289Wat doe je met je mond?
praten
290Wat doe je met je oren?
Horen
291Wat doe je met speelgoed?
Spelen
292Wat doen kinderen in een speeltuin?
Spelen
293Wat doen kinderen op school?
Studeeren
294Wat doet een bakker, brood bakken of melk maken?
Brood bakken
295Wat doet een bakker?
Brood bakken
296Wat doet een geit?
Mekkeren
297Wat doet een hond?
Blaffen
298Wat doet een paard?
Hinniken
299Wat doet een poes?
Miauwen
300Wat doet een schilder?
Schilderen
301Wat doet een vogel?
Vliegen
302Wat een kun je met een videocamera?
Filmen
303Wat gebeurt er met sneeuw als het warm wordt?
Smelt
304Wat gebeurt met sneeuw als het warm is?
Smelt
305Wat gebruik je met een spijker, een hamer of een pan?
Hamer
306Wat geeft een koe?
Melk
307Wat heb je nodig om te strijken?
Strijkijzer
308Wat is de eerste dag van de week?
Maandag
309Wat is de eerste maand van het jaar?
Januari
310Wat is de laatste dag van de week?
Zondag
311Wat is duurder… een trui van 15 euro of 30 euro?
30 euro
312Wat is eerder… acht uur of half negen?
Acht uur
313Wat is gezonder een sinaasappel of chocola?
Sinaasappel
314Wat is gezonder melk of limonade?
Melk
315Wat is gezonder snoep of fruit?
Fruit
316Wat is gezonder… patat of een peer?
Peer
317Wat is groter een kip of een schaap ?
Schaap
318Wat is groter een muis of een konijn?
Konijn
319Wat is groter, een boom of een plant?
boom
320Wat is groter, een paard of een hond